#83 - De ouders van meneer pastoor

Wist je dat doorheen de eeuwen Genk slechts één bijnaam gehad heeft: "Heilig Genk"? De reden hiervoor is niet helemaal duidelijk, maar dit zou zijn oorsprong vinden in het grote aantal roepingen, waardoor vele Genkenaren doorheen de eeuwen kozen voor het priesterschap of het klooster. Het moest er dan ook ooit van komen dat we in deze reeks een priester tegenkwamen. Of zelfs twee!

De priesters die vandaag de hoofdrol opnemen zijn beiden geboren en getogen in Sledderlo. De ene, Joannes Broux (1859-1927), werd er geboren in 1859, de andere, Jan-Matthijs Winters vijf jaar later (1864-1935). Beiden studeerde achtereenvolgens in het kleinseminarie in Sint-Roch, vervolgens in Sint-Truiden en werden later gewijd tot priester. Hun verdere loopbaan uit de doeken doen zou hier te ver leiden, maar naast hun religieuze roeping deelden ze ook een liefde voor schoonheid en kunst. De eerste schilderde in zijn vrije tijd, en de andere is een bekend dichter, wiens naam ook vereeuwigd is in een straatnaam op Vlakveld. Winters publiceerde onder ander in het tijdschrift ’t Daghet in den Oosten dat onder impuls van Guido Gezelle in 1885 opgericht werd door twee andere priester-dichters, August Cuppens uit Beringen en Jacob Lenaerts uit Zonhoven.

In de collectie van het Emile Van Dorenmuseum bewaren we twee portretten, gemaakt door Broux. Het zijn de ouders van Jan-Mathijs Winters. Over hen lezen we in het tijdschrift van Heemkring Heidebloemke Genk:

“Zijn ouders Gerard Winters en Anna Catharina Bex baatten te Sledderlo naast een boerderij ook een specerijwinkelke en een boerenbierenfeetje uit. Daar heeft de kleine Winters vaak met toegespitste oren geluisterd naar de griezelige verhalen van schoverikken en vuurmannen en heksen, die er rond het uchtervuur werden opgehaald. Daar heeft hij bij waterplas en ven, in hei en bos de natuur en de mens diep in zich opgevangen en later in melodieuze verzen uitgezongen.”

De ontstaansgeschiedenis van beide portretten is niet meer bekend, maar mogelijk maakte Broux ze op vraag van Winters. Ze kenden elkaar al van jongs af en van Broux was algemeen bekend dat hij schilderde en ook portretten maakte.

“Hij bracht meer dan eens na die slentertochten ’s avonds zelfgetekende schetsen en fraaie schilderijkes naar de huiskamer van moeder Broux en nicht Trieneke. Portretten-schilderen was verpozend winterwerk voor de verlofganger-professor. Zo bestaan nog van zijn hand geschilderde conterfeitsels van zijn breiend moederke, van pastoor Raeymaekers van zijn collega, de bekende kanunnik Pottier, vader en moeder Winters, van pastoor Geurts en misschien nog van anderen.”

Of het een opdracht was op niet, de twee portretten belandde uiteindelijk bij priester-dichter Winters, die ze, zo vermoeden we toch, tegen de muur.

“Pastoor Aerts (…) vroeg eens waarom Winters in de pastorie van Riemst het portret van zijn vader, een onhandig Kempisch boerke, juist boven zijn piano had hangen. Dat vloekte in de ogen van Aerts .
‘O’, gaf Winters tot bescheid, ‘vader heeft me altijd belet een piano te kopen, maar nu hij dood is, hang ik hem erboven, om me altijd aan de strijd voor de muziek te herinneren’.”

Zou het portret uit deze anekdote over het schilderij gaan? Of was dit toch gewoon een fotografisch portret dat boven de piano hing? Ook dat zullen we wellicht nooit meer achterhalen. Wat we wel weten is dat het twee trefzekere portretten zijn, die zowel het karakter van de afgebeelde verraden als hun Kempische roots. Vermoedelijk werkte Broux aan de hand van een portretfoto.

De twee portretten van pa en ma Winters bleven lange tijd in familiebezit en belandden uiteindelijk via een schenking door de Hasseltse ereburgemeester Jozef Bollen, ook geboren en getogen in Sledderlo, in de collectie van de stad Genk. Ze kregen een plekje op de burelen van Dienst Cultuur waar ze tot vandaag nog altijd hangen.