Sinds een tentoonstelling in het najaar van 2019 staat de kleine villa die de familie Rolin rond 1909 bouwde op dezelfde flank van de Dorpsbeekvallei waar Emile Van Doren enkele jaren later villa Le Coin Perdu bouwde bekend als het huis tussen de bomen.
Het ligt er nog altijd, in de schaduw van de bomen, aan de Schaapsdries, tegenover het vroegere rusthuis Herfstvreugde. Als de muren van dit kleine witte huis konden praten…
De bijzondere band met Genk van Henriette Rolin, een getalenteerd aquarellist, en van haar kleindochter schrijfster Dominique Rolin hebben we in #geendagzonderkunst al kort aangeraakt.
De hoofdrolspeler vandaag is Charles Van den Borren (1874-1966). Het was zijn echtgenote, Madeleine Rolin (de dochter van Henriette, en tante van Dominique) die het huis tussen de bomen bouwde. Samen brachten het gezin Van den Borren-Rolin (en hun dochter, haar kinderen en kleinkinderen), samen met tal van andere familieleden en vrienden, meer dan vijftig jaar hun vakantiedagen door in Genk.
Het waren gelukzalige dagen, waarbij Charles Van den Borren haast elke dag met potlood en papier onder de arm op wandeling vertrok, het landschap in. En dan zette hij zich onderweg ergens neer om te schetsen. Elke dag opnieuw.
En het onderwerp: bomen en bossen, en bossen en bomen. Elke dag opnieuw.
Charles Van den Borren was van opleiding advocaat, maar wijdde zijn leven aan de muziek. Niet als muzikant maar als musicoloog en onderzoeker. Hij was lange tijd bibliothecaris aan het Koninklijk Conservatorium in Brussel en staat vandaag nog steeds bekend als één van de pioniers van de authentieke uitvoering van oude muziek. Zijn liefde voor muziek kon hij ook delen met de muzikale dochter van zijn vakantie-buren, Fanny Van Doren. Zij was zelf bijzonder muzikaal, speelde piano en harmonium en had een fluwelen zangstem.
Van den Borren was bijzonder gewaardeerd als musicoloog. Dat bewijst ook de publicatie Hommage à Charles Van den Borren die in 1974 naar aanleiding van zijn 100e geboortedag verscheen. Voor dit boek schreven zijn dochter Marianne samen met haar kinderen hun herinneringen aan vader en grootvader, of Tahin zoals hij door hen allemaal genoemd werd, op. En ook de gelukzalige dagen in Genk kwamen uitvoerig aan bod.
De vreugde waarmee mijn vader, van zodra aangekomen [in Genk], zijn stadskledij van zich afgooide – samen met de marteling van de stijve kol en knellende schoenen – en vervolgens zijn werktenue aantrok, samen met zijn basketschoenen en zijn plunjejas zien we nog zo voor ons.
Mijn vader installeerde zich dan in de schaduw van een pijnboom in een soort trance: de zwerm kinderen en onze vele dieren die om hem heen speelden konden hem niet afleiden van zijn lectuur. Na uren immobiliteit voelde hij, aan het einde van de middag, een intense behoefte aan lichaamsbeweging.
Hij stond op en riep, met autoriteit en een zeker ongeduld: Kom kinderen, we gaan wandelen!. Het woord wandeling leek als een toverspreuk. We volgden gedwee in zijn spoor. Hij liep voorop, met rechte rug, zijn gezicht gebruind onder zijn mooie witte haren, de neus in de wind en zijn oude, versleten wandelstok in de hand. […]
Geen detail ontsnapte aan zijn blauwe ogen, scherp en alert.
De deskundige botanicus die hij was wees tijdens de wandeling met de punt van zijn wandelstok naar duivelsnaaigaren, een parasitaire plant, wiens lange rode draden een heideplant gijzelen, naar zonnedauw, een vleesetende plant die zich met insecten voedt, naar veenpluis aan de oevers van een vijver, naar zilverganzerik, de minuscule blauwe Veronica of de majestueuze koningskaars. […]
De schilder, de tekenaar die in hem huisde, vestigde onze aandacht op de vormen, de kleuren, de effecten van het licht, niet in lange volzinnen, maar met eenvoudige woorden, een handgebaar, een gulzige blik, een vrolijke grinnik, kleine explosies van enthousiasme waardoor we helemaal opgingen in het festijn waarop hij ons uitnodigde.