#76 - Het huisje van de Koos

De Molenvijver, vaak met aan de horizon de toren van de Sint-Martinuskerk is een van de meest geschilderde zichten van het kunstenaarsoord Genk. Maar ook het Kozenhuisje, dat zich spiegelde in het water van de zogenaamde Kapelaanswijer (die ten noorden van de Molenvijver lag in de omgeving waar nu de Europalaan loopt) is vaak het onderwerp geweest van schetsen en schilderijen.

De kleine, lemen boerderij lag decennia lang eenzaam en alleen op de kale helling die uitkeek over de Molenvijver, zoals te zien op een schilderij van Jos De Mey uit de collectie van het Emile Van Dorenmuseum. Deze leerling van Joseph Coosemans en klasgenoot van Armand Maclot stond met zijn rug naar de Molenvijver toen hij dit kleine paneel schilderde op een nazomerse dag. De heide op de helling, aan de rechterkant van het paneel, toont haar purperen gloed, maar de herfst lijkt niet veraf meer.
Je kan je vandaag haast niet meer inbeelden dat deze plek er ooit zo uitzag. Aan het begin van de negentiende eeuw kreeg het huisje gezelschap van villa Brethei, ook wel bekend als villa Vent, naar de twee zussen die de villa lieten bouwen, zoals te zien op een oude postkaart. Zij werden ook eigenaar van het huisje en omliggende grond. Het zandwegje voor de deur was bekend als de Verloren Koststraat (nu Henri Decleenestraat). Jaren later bouwde Emile Van Doren even verderop zijn villa Le Coin Perdu. Nog enkele decennia later verrees op deze plek, achter de villa, het Sint-Jansziekenhuis, dat recent weer plaatsmaakte voor een verdere uitbreiding van Portavida, de Welzijnscampus die daar sinds jaren vorm krijgt.

Het Kozenhuisje werd genoemd naar de bewoonster ervan, Johanna Vancosen – die in de volksmond gekend was als "de Koos". Zij en haar man, Mathijs Smits, waren de lijkafleggers van het dorp. Zij waakten ’s nacht ook bij de overledene en baden. Iemand vertelde ons dan ook ooit dat de Koos een “prevellipje” had, dat altijd in beweging was, alsof ze voortdurend binnensmonds aan het bidden was.
Armand Maclot was bijzonder geïntrigeerd door de kleine hoeve en haar bewoners. Vanuit zijn atelierraam zag hij het witte huisje in de verte, over het water ook liggen. Hij schilderde en fotografeerde het vaak. Hij noemde het in enkele schilderijen “Het huizeke van de vrouw van de dood” en zette deze vrouw en haar man ook zelf regelmatig voor de lens, of vereeuwigde hen op doek. De dorpelingen schuwden het echtpaar, omdat ze zo kort bij de dood stonden.

Het Kozenhuisje was voor Maclot een icoon van het Kempische Genk dat met de oprukkende industrialisatie dreigde te verdwijnen. De meest bijzondere verbeelding van het huisje door Maclot zien we terug in een kijkkast die hij maakte in opdracht van het gemeentebestuur van Genk. In een soort diorama zien we het huisje en het omliggende landschap, met de Molenvijver en kerktoren van het dorpscentrum aan de horizon. Rode elektrische verlichting moet het tafereel in de gloed van een zonsondergang gedoopt hebben. De kast dateert uit 1928 en werd gemaakt voor de eerste handelsfoor in Genk, ingericht door de Katholieke Middenstandsbond van Genck. De keuze voor het Kozenhuisje als hoofdrolspeler in dit diorama is veelzeggend, aangezien in deze tijd Genk en zijn landschap een totale transformatie ondergaan hadden. Na de ontdekking van steenkool in de Kempische ondergrond aan het begin van de eeuw hadden ondertussen drie mijnzetels zich op Genks grondgebied gevestigd.
De waterput die links in het diorama te zien is, is het enige wat vandaag nog rest van dit zicht. Hij ligt nog steeds in de helling tussen de Henri Decleenestraat aan het Sociaal Huis (vroegere Heiderust), langs het wandelpad dat er sinds jaren aangelegd is.