#73 - Het treintje van 4 ure

De vele honderden landschapschilderijen en schetsen van het negentiende-eeuwse Genk illustreren hoezeer het landschap doorheen de tijd getransformeerd is. Vaak denken we dat deze transformatie begon met de steenkoolontginning in de Limburgse Kempen, maar de eerste grote verandering sinds eeuwen vond al midden 19e eeuw plaats.

We hebben het dan over de systematische aanplanting van dennenbossen. Veelal wordt gedacht dat de dennenbossen een restant zijn van de steenkoolnijverheid in de regio maar de zogenaamde “wet op de woeste gronden” van 1847 verplichtte gemeentebesturen de arme zandgronden te ontginnen. En in Genk begon men al vanaf ca. 1850 de eerste plantages aan te leggen, zelfs in zulke mate dat tegen 1890 een zesde deel van de oppervlakte beplant zou zijn met dennenbomen. Aanvankelijk stootte deze aanplanting op groot verzet. Jozef Lyna omschreef het in 1936 als volgt:

De boer aan den heikant zag zijn strooisel en weide verminderen en meende dat de verhongering dreigde. Met knuppel en riek ging men de gemeentewerklieden te lijf: de vrouwen prikten met stopnaalden.”

 De komst van de dennenbossen kondigde het einde van de heidecultuur aan die de Limburgse Kempen sinds eeuwen domineerde. Waar het protest eerst tegen de aanplanting van bomen gebeurde, lezen we in 1889 in het Hasseltse tijdschrift van “Les Mélophiles” over de omgeving van het kasteel van Bokrijk:

 “Er zijn in dit gebied momenteel veranderingen aan de gang, bomen worden gekapt, er wordt aangeplant, kortom veranderingen op zeer grote schaal. Meer dan één mooi stukje landschap in Genk – dierbaar bij kunstenaars – is door dit soort werk verdwenen. We hebben dezer dagen het bittere geklaag aanhoord van een schilder, een groot liefhebber van Genk en zijn omgeving, een man met een zeldzaam talent, dat in dit dorp de overheid de kunsten niet in het minst respecteert en die door bomen te kappen en hun handelen het pittoreske van de plek dreigen te vernietigen. Indien men niet oppast, verdwijnt alles wat aantrekkelijk en karakteristiek is. Door de grote industrie zal, aldus de schilder, een groot en waardevol deel van de baten verdwijnen, waardevoller dan de arme grond van de Kempen.”

Het lijkt wel alsof de schilder – wiens naam we vermoedelijk nooit te weten komen – een glazen bol had. En het zal ook na de ontwikkeling van de steenkoolindustrie in eerste instantie de stem van de kunstenaar zijn die oproept voor natuurbehoud. Ook zo bij Emile Van Doren. Hij heeft de steenkoolindustrie in zijn werk nooit een plek gegeven. Door deze te negeren, uitte Emile Van Doren stil verzet tegen de industriële transformatie van zijn landschap. Veertig jaar lang zag hij dag in dag uit de schachtbokken boven de einder torenen, de terrils groeien, maar nooit werden ze een onderwerp voor zijn schilderijen. De enige keer dat hij enig spoor van de industriële (r)evolutie in Genk in beeld bracht was een schilderij met de titel Le train de 4 heures, dat we enkele jaren geleden aan de museumcollectie konden toevoegen. Niet de oprukkende mijnindustrie was het onderwerp, maar wel een heel onschuldig onderwerp: Coco het puftreintje, wegrijdend doorheen het landschap, een gigantische stoomwolk achterlatend.

“In zijn klein schilderijtje ‘Het treintje van 4 u’ ligt een gansch tijdsperk van de Gencker geschiedenis opgesloten. Wie herinnert zich niet het puffend koffiemoleke dat razend en tierend kwam doorgekucht. De drie roode achterlichtjes doen me terugdenken aan een volksch refreintje dat de rennende jongens in koor nariepen als het treintje voorbijrammelde.”

Het verhaal wil dat Emile Van Doren, wandelend door zijn landschap, op zoek naar inspiratie, de andere kant opkeek wanneer hij de mijnindustrie naderde en zijn blik wendde naar de natuur en het landschap dat er nog steeds in overvloed was. Hij vereeuwigde wat dreigde te verdwijnen.

Wanneer in korte jaren de groote Nijverheid onze prachtige Kempen in vuurovens en eentoonige gebouwen zal veranderd hebben, dan zullen wij met groote belangstelling de kunstwerken van Hr Van Doren raadplegen en uitroepen: Zie, voorheen was ons lieve dorp zoo!”