#70 - Genesteld te Staelen

Eén van de meest eigenzinnige leerlingen van de landschapsklas van Joseph Coosemans aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten was ongetwijfeld Edmond Verstraeten (1870-1956). In 1891 begon Verstraeten – als enige nieuwe student dat jaar – in de klas van Coosemans. Hoewel hij al snel zijn eigen stijl en stem vond – een persoonlijke mengeling van impressionisme, pointillisme en luminisme in een kleurrijk palet – valt in zijn vroege werk de invloed van zijn leermeester zeker op. Als leerling van Coosemans zette hij zijn eerste stappen als landschapschilder onder andere in Genk. Hier ontmoette hij een andere jonge academiestudent, Emile Van Doren. Ze werden vrienden.

In de collectie van het Emile Van Dorenmuseum bewaren dankzij deze vriendschap twee vroege werken van Edmond Verstraeten. Het oudste werk, dat jarenlang in de veranda van Hôtel des Artistes tegen de muur hing, is een zicht op het moeras van Staelen. De kromme berkenboom aan de vijveroever herken je uit de duizend en komt ook op enkele postkaarten van deze plek voor. Mocht er al twijfel bestaan over deze toeschrijving, in een biografische tekst uit 1921 over Edmond Verstraeten staat te lezen dat:

“Edmond Verstraeten, de kleurige zanger van het Durmedal, zat genesteld te Staelen, een plekje benoorden Genck en ontving les van Coosemans, die er hem van tijd tot tijd kwam bezoeken.”

Bovenstaand citaat doet vermoeden dat Coosemans regelmatig ook ter plaatse in Genk zijn lessen verderzette en zijn studenten al schilderend in openlucht instructies gaf.

Edmond Verstraeten schilderde niet enkel met verf, maar ook met woorden en publiceerde in 1920 een dichtbundel met de titel “Het natuurlike jaar”. Verschillende gedichten verwijzen rechtstreeks naar schilderijen van zijn hand. Dat is mogelijk ook waar voor het gedicht “Avond in Limburg”, al is het schilderij ons vooralsnog niet bekend. Het gedicht, dat we hieronder in zijn geheel weergeven, roept in ieder geval herinneringen op aan de Kempische natuur, met zijn uitgestrekte moerassen en heidevlakten.

AVOND IN LIMBURG

Vóór me een woest moeras: de vlammen-zon aan ’t zinken

in dennen purpergroen; een breed-ontgloeide kim,

met ranke berkengroep en genststruik nederblinken

in ’t vlak, omwaasd van smoor, blauw-blank in ’t goudgeglim!

Een stalen degen-snee, door ongeziene handen

Gebogen in half-rond: scherp blinkt de nieuwe maan;

naast haar de avondster hangt diep in ’t Westen te branden

en straalt al sidderend de nacht in ’t Oosten aan!


In ’t gloeiend tweelicht gaat de vale heide aan ’t blaken.

Een schok stoort traag de lift – van nood een doffe kreet,

die in het hobblend slag de losse wielen slaken –

wen, rood, de zeverende os door ’t grijze heizand treedt.