#65 - De kiem van een kunstenaarsoord

De zoektocht naar de kiem van het kunstenaarsoord Genk brengt ons terug naar de jaren 1840, en het vroegste, harde bewijs van een kunstenaar in Genk is zelfs tot op de dag juist te dateren: 3 september 1846. Die dag schetste Edmond Tschaggeny enkele koeien aan een beek. Hij noteerde in potlood datum én plaats. Deze tekening, samen met een reeks andere schetsen van de hand van Edmond Tschaggeny (1818-1873) worden bewaard in de collectie van Stichting Jos Tysmans.

Hoewel zijn naam op geen enkele tekening voluit terug te vinden is, is de toeschrijving zeker. Eén tekening uit de reeks bevat een monogram: een ineengestrengelde E en T, die herkenbaar zijn als de initialen van Edmond Tschaggeny.

Edmond Tschaggeny, samen met zijn broer Charles – beiden met Zwitserse roots - genoten in de jaren 1834-35 een artistieke opleiding in het atelier van Eugène Verboeckhoven (1799-1881), een van de belangrijkste en meest invloedrijke dierenschilders uit de negentiende eeuw. De naam en faam van Edmond Tschaggeny, en zeker ook zijn broer Charles, als dierenschilders was groot. Ze werden regelmatig gevraagd door de goede burgerij, adel en zelfs de koninklijke familie om portretten van paarden en runderen te schilderen. In de Koninklijke Verzameling van België bevindt zich vandaag nog een portret van Obéron, het paard van koning Leopold I, geschilderd door Tschaggeny. Ook het schilderij Paul Potter à l’étude, causant avec une bergère van zijn hand zit in dezelfde collectie, evenals werk van zijn broer Charles. De collectie van het Britse koningshuis bewaart ook een werk van elk van de twee broers en bevat zelfs hun beider portretfoto, die wijzen op een nauwe connectie. De twee schilderijen zijn aangekocht door koningin Victoria zelf als een geschenk voor haar echtgenoot prins Albert. Het werk L’Empirique van Edmond Tschaggeny werd in 1845 gegeven als kerstcadeau! En voor kerst 1853 kreeg de prins van de Britse vorstin het werk The gathering of the harvest uit 1851, gemaakt door Charles Tschaggeny, cadeau. Zeker ook gestimuleerd door de koninklijke connecties, vond het werk van de broers gemakkelijk de weg overzees, en belandde het in collecties in Amerika en Australië, getuige onder andere het doek Sheep in repose van Edmond Tschaggeny dat in 1864 aangekocht werd voor de collectie van de National Gallery of Victoria in Melbourne.

De interesse voor het dier als onderwerp werd Edmond Tschaggeny uiteindelijk fataal. Door het bijwonen van vele dissecties en de gebrekkige hygiënische omstandigheden liep Edmond Tschaggeny een bloedvergiftiging op. Mogelijk als gevolg van zijn verzwakte gezondheid, maar zeker ook aangetrokken tot het onderwerp van de Oriënt dat in die tijd op veel bijval kon rekenen, trok hij tegen het einde van zijn leven geregeld naar het warme klimaat in Noord-Afrika. Stichting Jos Tysmans bewaart twee Algerijnse schetsen (nr. 40 en 41) en in het Palais des Beaux-Arts in Lille zit een aquarel Caravane arabe en marche, samen met de voorbereidende schets.

De 79 schetsen uit de collectie van Stichting Jos Tysmans geven een boeiende inkijk in het leven en werk van Edmond Tschaggeny. De veelheid aan afmetingen en papiersoorten doen vermoeden dat ze afkomstig zijn uit verschillende schetsboeken van verschillende formaten. Dit verklaart ook het ontbreken van een signatuur. De overgrote meerderheid is in potlood, soms gehoogd met witte gouache of waterverf. Mogelijk werden enkele van de schetsen uitgewerkt tot schilderijen. De kleuraanduidingen op twee tekeningen lijken hierop te wijzen. Interessant is dat deze schetsen ons toelaten mee te kijken over de schouder van de kunstenaar, en ons laten zien wat hij zag, of wat hem frappeerde. Op basis van annotaties kunnen we vele ervan dateren en geografisch thuisbrengen. Naast tal van plekken in België zoals Heist, Vielsalm, Durbuy en Diksmuide tonen ze dat Tschaggeny ook in Duitsland, Frankrijk en Luxemburg actief was, evenals in Algerije.

Minstens 25 tekeningen zijn met zekerheid gemaakt in de Limburgse Kempen, en meer specifiek Genk en Houthalen. Een aantal van de tekeningen waarop geen plaatsnaam of datum geschreven staat, zijn mogelijk ook aan Genk of Houthalen toe te schrijven. Meestal bevat de tekening simpelweg Genck als plaatsnaam, soms aangevuld met Geliere of Stoale (vermoedelijk verwijzend naar het gebied Stalen in Waterschei). Er is bovendien één tekening van Winterslag, naast een tekening van Kelchterhoef en twee van Hengelhoef (Ingelhof en Ingelhoef).

De oudste tekening uit de reeks, van enkele koeien aan een waterpoel, is gedateerd Genck 3 7bre 1846. Het is de oudst gekende tekening van Genk, toen nog een Kempendorp, en krijgt daarmee, tot misschien een illustere voorganger opduikt, de status als geboorteakte van Genk als station d’artistes. In 1846 was Tschaggeny gedurende de hele maand september en de eerste dagen van oktober actief in de Limburgse Kempen, om een jaar later in dezelfde periode terug te keren. In de zomer van 1848 trok hij opnieuw door Genk en Houthalen. Ook in juli 1854, augustus 1855, oktober 1856 en oktober 1859 zakte hij vanuit Brussel af naar Genk.

De meest intrigerende tekening uit de Limburgse reeks is zonder meer deze met de drie gezeten figuren, gedateerd 20 september 1846 en gemaakt in Kelchterhoef. De rechtse figuur, de jongste van het gezelschap, is mogelijk de koerier van dienst, die het materiaal van de ontdekkingsreizigers door de Limburgse Kempen draagt. Wie zijn ze? Zou de middelste figuur broer Charles kunnen zijn? Er is een zekere gelijkenis met de foto die van hem bewaard wordt in de collectie van het Britse koningshuis en het portret dat zoon Fréderic Tschaggeny schonk aan de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in Brussel. Er zijn nog enkele andere namen die in aanmerking komen, als we er van uitgaan dat het bevriende kunstenaars zijn, waarover uiteraard ook geen zekerheid is.

Een zeer valabele kandidaat is dan Alexandre Francia (1815-1884). Hij was een leerling van Eugène Verboeckhoven en is samen met Tschaggeny één van de stichtende leden van de Société Royale Belge des Aquarellistes. Bovendien is hij met zekerheid in de Limburgse Kempen geweest. Hij stelde op het Salon van Brussel in 1851 een werk tentoon met de titel Près D' Engelhoef, dans la Campine . Een andere mogelijke kandidaat voor één van de zittende figuren is François Roffiaen (1820-1898). Hij kwam zeker vanaf de jaren 1850 in Genk schetsen en schilderen, en bleef ook jarenlang terugkomen. De Limburgse Kempen nemen een belangrijke rol op in zijn oeuvre, dat veelal verengd wordt tot de werken die hij in Zwitserland maakte. We kunnen Roffiaen samen met Tschaggeny in Genk plaatsen in juli 1854, op basis van drie tekeningen van de Stichting Jos Tysmans) en twee werken van Roffiaen, zijnde een olieverfstudie uit de collectie van het Emile Van Dorenmuseum en een tekening uit de collectie van de Stedelijke Musea Ieper. Dit kan haast geen toeval zijn. Ze waren hoogstwaarschijnlijk samen in Genk. Bovendien delen beide kunstenaars eenzelfde thema: een plaggenhut op de Genkse heide, die Tschaggeny in juli 1854 schetste en Roffiaen verschillende keren op papier en ook op doek bracht.

Waarschijnlijk gaat we nooit met zekerheid de identiteit van de drie zittende figuren achterhalen, maar zeker is dat deze ene schets, samen met de 24 andere Kempische zichten het prille begin tonen van het kunstenaarsoord Genk. Edmond Tschaggeny staat momenteel te boek als grondlegger. Mogelijk was hij al eerder, vanaf 1841 in de Limburgse Kempen actief. In 1841 stelde hij Een landschap in het Limburgsche met drie ossen in eene weide tentoon in Den Haag. Het werk Vue prise dans les bruyères de Lanklaer (Campine Limbourgeoise) van Frans Keelhoff (1820-1893), te zien op het Salon van Antwerpen van 1843, kunnen we op basis van de titel wel met zekerheid in de Limburgse Kempen plaatsen, maar of hij ook in die periode al in Genk actief was, is vooralsnog niet geweten.

Tschaggeny, te samen met de andere vertegenwoordigers van de eerste generatie kunstenaars waaronder Roffiaen, Francia en Keelhoff, maar ook Willem Roelofs (1822-1897), Théodore Fourmois (1814-1871), Edmond de Schampheleer (1824-1899), Jaak Rosseels (1828-1912) en François Lamorinière (1828-1911) legden de kiem voor een traditie, die Genk een eeuw lang een vooraanstaande plek zal geven in de Belgische landschapsschilderkunst en driehonderd, of wie weet zelfs meer, kunstenaars naar het Kempendorp zal brengen.